vrijdag 4 januari 2019
Over de #Spinoza Scholar Noa Shein
Noa
Shein is filosofe en als lector verbonden aan de Afd. Filosofie van de Ben
Gurion University of the Negev. Méér over haar op de website
van The Van Leer Jerusalem Institute. Ik had over haar als auteur van het lemma
over de attributen bij Spinoza in de Stanford
Encyclopedia of Philosophy een blog op 10-02-2009 en n.a.v. haar substantive revision van het lemma een blog op 20 maart 2018. Ze promoveerde in 2006 op
het proefschrift
Noa
Shein, The Structure of Spinoza’s
Metaphysics: Attributes, Finite Minds and the Infinite Intellect, Ph.D.
dissertation (University of California, Irvine, 2006).
Ze
zou bezig zijn er een boek van te maken onder de voorlopige werktitel: The Structure of Spinoza’s Metaphysics: The
Scope and Power of the Human Intellect [cf. hier
en hier]. Ook zou ze bezig zijn met een artikel “The
Structure of the Infinite Intellect in Spinoza”, waar ik wel benieuwd naar ben,
want zoveel is er niet over het intellectus
infinitus geschreven; maar het is nog niet gepubliceerd.
Zoals
blijkt uit haar pagina bij academia.edu
is ze sinds haar dissertatie met ‘eindige dingen’ bezig gebleven. Hier wijs ik
graag op haar interessante recente artikel
Noa
Shein, “Not Wholly Finite: The Dual Aspect of Finite Modes in Spinoza.” In: Philosophia, Volume 46, Issue 2, June
2018, pp 433–451 [cf. Springer, PDF op academia.edu]
Abstract:
Spinoza’s bold claim that there exists only a single infinite substance entails
that finite things pose a deep challenge: How can Spinoza account for their
finitude and their plurality? Taking finite bodies as a test case for finite
modes in general I articulate the necessary conditions for the existence of
finite things. The key to my argument is the recognition that Spinoza’s account
of finite bodies reflects both Cartesian and Hobbesian influences. This
recognition leads to the surprising realization there must be more to finite
bodies than their finitude, a claim that goes well beyond the basic
substance-monism claim, namely, that anything that is, is in God. This leads to
the conclusion, which may seem paradoxical, that finite bodies have both an
infinite as well as a finite aspect to them. Finite bodies, I argue, both
actively partially determine all the other finite bodies, thereby partially
causing their existence insofar as they are finite, as well as are determined
by the totality of other bodies. I articulate precisely what this infinite
aspect is and how it is distinct from the general substance-monism dictum.
donderdag 3 januari 2019
Kafka's laatste proces speelde vooral in de #Spinoza Straat in Tel Aviv
Deze
maand verschijnt de vertaling van Benjamin Balint’s Kafka’s Last Trial. The Case of a Literary Legacy als:
Benjamin
Balint, Kafka's laatste proces. De strijd
om een literaire nalatenschap. Bas Lubberhuizen, januari 2019 - 288
pagina’s [cf.]
Het nagelaten werk van Franz Kafka is dankzij zijn
vriend Max Brod bewaard gebleven, maar na het overlijden van Brod in 1968
begint een hevige en absurde strijd om het eigendomsrecht. De originele,
handgeschreven versies van meesterwerken als Het proces en De
gedaanteverwisseling komen achtereenvolgens in handen van Brods
secretaresse Esther Hoffe en haar dochter Eva. Er ontvouwt zich echter een
juridisch getouwtrek als zowel Israël als Duitsland het werk claimen.
Duitsland, waar drie zussen van Kafka stierven tijdens de Tweede Wereldoorlog,
wil de schrijver recht doen, en Israël meent rechten te hebben als Joodse staat
en Kafka's gedroomde land.
Kafka's laatste proces leest als een waargebeurde
thriller, maar maakt pijnlijk duidelijk hoe de Joodse schrijver Franz Kafka
inzet wordt van zionistische claims. In de verbeten strijd die de twee landen
uitvechten, lijken ze vooral de geschiedenis te willen herschrijven.
Zie
het review van Lev Mendes in de New York
Times van 24 oktober 2018: » A (Kafkaesque) Legal Battle Over the Author’s Papers
Is at the Heart of ‘Kafka’s Last Trial’ «. En dat door Marija Pericic in The Sydney Morning Herarld van 4 januari 2019
Arnon Grunberg weer eens over #Spinoza
Het
eerste nummer van Filosofie Magazine
van 2019 heeft als thema “hypocrisie” én bevat tevens een artikel van
Arnon
Grunberg, "Spinoza is een vader die eerder respect dan liefde afdwingt."
Filosofie
Magazine geeft deze “productomschrijving” [cf.]:
Iedereen is hypocriet, en daar is niets mis mee.
Filosofie Magazine trapt het nieuwe jaar af met een nummer over hypocrisie: we
bespreken de vraag of het wenselijk is om zo authentiek mogelijk te zijn.
Bederft een al te grote waarachtigheid immers niet elke relatie? Aan het woord
komt onder anderen voormalig Filosofie Magazine-hoofdredacteur Leon Heuts, die
laat zien dat je zonder een gezonde dosis hypocrisie niet kan leven. Verder
onderzoeken we onder meer waarom Spinoza onverminderd populair is en bieden we
een overzicht van de beroemdste hypocriete filosofen.
Als
iemand mij een PDF of andere kopie van het artikel van Grunberg kan toesturen,
houd ik mij aanbevolen.
Wim Goris begon een blogserie over Simon van der Stel (1639–1712) en #Spinoza
Simon
van der Stel (1639–1712) was gouverneur van de Kaap de Goede Hoop. De journalist
en schrijver Hymen Picard schreef in zijn tweede boek over de geschiedenis van
Kaapstad, Grand Parade (1969), over het
bezoek dat Peter Kolbe aan Van der Stel bracht:
“One day arriving unexpectedly at the beautiful gabled
house, Peter Kolbe saw on a table three books – the Koran, the Ethics by
Spinoza and the Jewish War by Flavius Josephus."[p. 48] En
“The Governor had the laudable habit of making every
day – mind you, every day – an illustration from a chapter of the Bible.” [p.
50]
Naar
deze gegevens ging Wim Goris, bekend van reacties op dit Spinoza-blog,
diepgaand op nader onderzoek uit, daarbij naar eigen zeggen gebruikmakend van
Spinoza’s ideeën over waarneming en kennis. Een eerste artikel - van ca 30pp
plus 20 pp bijlagen – verzond hij aan de gerenommeerde ZA website Litnet
(literatuur en cultuur). Dat besloot het in ca. zes afleveringen te brengen.
Gisteren begon zo zijn eerste blog over zijn bevindingen.
dinsdag 1 januari 2019
#Spinoza misbruikt in pleidooi om op nieuwjaarsdag het ‘Feest van de besnijdenis van Jezus’ weer in te voeren
Beschneidung Christi. Meister des Wiener Schottenaltars, um 1470 - Bild Institut für Realienkunde
Nieuwjaarsdag
was eeuwenlang het “feest van de besnijdenis van Jezus". Nu wordt op 1
januari in de kalender van de Romeinse Ritus van de Katholieke Kerk het
hoogfeest gevierd van Maria, de Moeder Gods. Bij het 15e eeuwfeest van het Concilie
van Efeze (431), waarop het Goddelijk Moederschap van Maria tot dogma werd
verklaard, had Paus Pius XI bepaald dat het Mariafeest op 11 oktober gevierd
moest worden. Maar n.a.v. de liturgische hervormingen die het Tweede Vaticaans
Concilie voorstelde, bepaalde Paus Paulus VI dat het in 1969 in de plaats moest
komen van het tot dan gevierde feest van de besnijdenis van Jezus op de achtste
dag na zijn geboorte en dat het Mariafeest verhoogd werd tot hoogfeest.
Tot
die datum was dus eeuwenlang het feest gevierd van Jezus besnijdenis en
naamgeving, als teken van zijn onderwerping aan de Tora en zijn officiële
invoeging in het ‘Uitverkoren Volk’. Als je “besnijdenis van Jezus” of “circumcision
of Christ” in Google-afbeeldingen ingeeft, krijg je vele illustraties van de
herinnering aan deze gebeurtenis te zien. En op vele plaatsen werd als relikwie
de voorhuid van Jezus bewaard, zo b.v. in Antwerpen (cf.)
Ik
zou dit alles niet op dit Spinoza-blog hebben opgerakeld, als niet Jan-Heiner
Tück een paar dagen terug, op 29 december 2018, in de Neue Zürcher Zeitung een pleidooi deed om het “feest
van Jezus’ besnijdenis" weer in te voeren. En dat dan bedoeld als verzet
tegen het almaar meer opkomende antisemitisme. En daarbij werd door hem Spinoza
op een volkomen averechtse wijze opgevoerd met de passage:
“Spinoza, der selbst aus der Synagoge von Amsterdam
ausgestossen wurde, vermerkt im 17. Jahrhundert: «Ich halte dieses Zeichen für
so wichtig, dass es meiner festen Überzeugung nach an sich schon genügt, um die
gesonderte Existenz der Nation für immer zu behaupten.»
Alsof
Spinoza integendeel in het 3e hoofdstuk van de Tractatus Theologico-polticus niet
betoogde dat juist door het vasthouden aan het ritueel van die besnijdenis het antisemitisme wordt gevoed.






